Geschreven in 2002, toen je nog geen anderhalve meter afstand hoefde te houden maar sommigen dat heel graag wilden, en vrouwen nog niet bij mannen mochten zitten. Tijden zijn enorm veranderd!
Als ik wil gaan zitten naast een man met zwart haar, kijkt hij alsof ik bovenop hem stap.
De stoelen zitten aan elkaar vast dus opzij schuiven gaat niet en de andere stoelen zijn bezet.
Even twijfel ik of ik niet een verkeerd pand ben binnengegaan.
De man tegenover me begint met zijn vingers op de tafel te roffelen. Een andere man duwt verveeld de houtenblokken in een kubus.
Iemand anders zit te wiebelen met zijn voeten. En een man met pet op speelt met een plastic gekleurde kindertelefoontje.
Ik ben de enige vrouw tussen 11 mannen die van Saturnus lijken te komen, of van elders.
Ze bekijken me of ik in een Arabisch theehuis ben binnengedrongen en hun rust verstoor.
Niemand zegt iets maar de sfeer is erg gespannen.
De man naast me, die met afkeer keek toen ik plaats nam, staat op en gaat bij de deur staan.
Ik pak mijn mobiele telefoontje, die nieuwe dingen van tegenwoordig hebben zoveel gekkigheid, je kunt er zelfs spelletje
op spelen. Ik kies het bananaspel, wat kan mij die kerels schelen met hun regeltjes, dit is geen theehuis maar een wachtkamer in Groningen.
“Ghaeldewash” hoor ik ergens roepen. De vingers roffelende man staat op en loopt naar de behandelkamer.
Even later hoor ik een hoog geluid, de boor of slijpsteen.
Ik hoop dat de tandarts straks die verontwaardigde vent ook lekker te grazen neemt zodat het water uit de boor over zijn hele gezicht spuit. En dan nog even lekker op die zenuw boren, en dan een klem in zijn mond en flink ruig doen, tot slot nog even die achterste kies eruit snijden…
En natuurlijk alles zonder verdoving want dat is traditie.
Het gaat lekker, ik heb al voor de zoveelste keer die aap uit de boom gesmeten met een banaan. Ik ben helemaal in de stemming. Taa ra ra taa taa ra ta taaaa, en mijn aapje komt weer parmantig zwaaiend aanlopen.
Kleng, kleng, en weer smijt ik de andere 8 keer achter elkaar uit de boom.
Iemand zegt iets in het Arabisch en kijkt minachtend naar me. Aldoor twijfel ik nog of ik hier niet heel fout zit.
Maar er is geen bericht bij me gekomen dat de tandarts verhuisd is.
“Mevrouw Boomstam.”
Hoe kan dat nou, mag ik zomaar voor die zeven andere mannen?
Een beeldschone bruinharige tandarts schudt me de hand en zijn grote bruine ogen kijken me doordringend aan, “plaats” en wijst naar de stoel. Ik begrijp het en behaaglijk laat ik me achterover vallen op die heerlijke stoel.
“Waar pijn?” ik zie het spiegeltje in zijn hand glinsteren. Het valt me op dat hij geen handschoenen draagt, zou hij daarnet in de mond van die andere man…
“Nee, ik heb geen pijn, ik kom alleen voor controle.”
Hij kijkt en peutert wat rond, ik voel zijn warme vinger tegen mijn onderlip.
(Nee, Appeltje, je mag er niet aan likken!)
Mijn gebit is nog nooit zo slecht nagekeken.
“Goei schoon tanden,” verkondigd hij.
Er gaan golfjes door mijn buik, mijn mond wordt droog en ik zie hem niet meer.
Ik laat me nemen door zijn ogen en droom van 11 rijpe maagden als beloning,
en morgen neem ik een andere tandarts.